De eerste haarscheurtjes in brede welvaart worden zichtbaar
De huidige coronacrisis raakt de Nederlandse volksgezondheid en economie hard, maar over de impact van de crisis op onze brede welvaart weten we nog maar weinig. Wat betekent de coronacrisis voor ons welzijn? Welke groepen mensen worden hard en minder hard geraakt? En op welke onderdelen van onze welvaart heeft de coronacrisis tot nu toe vooral invloed? Omdat veel gegevens over brede welvaart vaak pas met een aanzienlijke vertraging beschikbaar komen, weten we tot nu toe nog maar weinig. Maar net als vorig jaar hebben we in de maanden mei en juni een enquête uitgezet onder een groot aantal Nederlanders, zodat we nu een eerste beeld kunnen krijgen.
Effecten coronacrisis reiken verder dan volksgezondheid en economie
De coronapandemie heeft grote gevolgen voor ons dagelijks leven. Door het coronavirus zijn mensen erg ziek geworden en zelfs vroegtijdig komen te overlijden. Het stilleggen van hele sectoren zorgt ervoor dat bedrijven en daarmee banen en inkomens onder druk komen te staan. Maar de gevolgen van de coronacrisis beperken zich niet tot de volksgezondheid en de economie. Zo hebben mensen lange tijd minder en op een andere manier contact kunnen onderhouden met familie en vrienden. En veel mensen zijn veelvuldig gaan thuiswerken, wat andere eisen stelt aan de eigen woning en de scheidslijnen tussen werk en privé verkleint. Kortom, de maatschappelijke gevolgen van de coronacrisis reiken naar verwachting nadrukkelijk verder dan de volksgezondheid en de economie.
Toch weten we vooralsnog maar weinig over de algehele maatschappelijke gevolgen van de coronacrisis. Terwijl economische cijfers over het bruto binnenlands product op kwartaalbasis en over het producentenvertrouwen en de werkloosheid zelfs maandelijks worden gepubliceerd, zijn er vooralsnog nauwelijks tot geen gegevens beschikbaar over maatschappelijke ontwikkelingen gedurende de coronacrisis. Spijtig, want zonder zicht op de algehele maatschappelijke gevolgen van de coronacrisis blijft het onduidelijk waar vanuit overheid en samenleving extra aandacht naar uit moet gaan om de impact van de coronacrisis te beperken.
Maar algehele brede welvaart vooralsnog nauwelijks lager dan vorig jaar
Om de algehele maatschappelijke gevolgen van de coronacrisis in kaart te brengen, kijken we naar de ontwikkeling van brede welvaart. Bij brede welvaart gaat het niet alleen om inkomen en gezondheid, maar ook om milieu, veiligheid, subjectief welzijn, baanzekerheid, maatschappelijke betrokkenheid, de balans tussen werk en privé, sociale contacten, huisvesting en persoonlijke ontwikkeling (figuur 1).
Zowel dit jaar als vorig jaar hebben we in mei en juni onder meer dan tienduizend Nederlanders een enquête afgenomen.[1] Hierin hebben we voor elk van de elf dimensies van brede welvaart aan mensen gevraagd om op een schaal van één tot zeven aan te geven in hoeverre ze over voldoende welvaart beschikken. Door de antwoorden op deze vragen te normaliseren en op te tellen tot één score, krijgen we voor de respondenten die de enquête in beide jaren hebben ingevuld (n=5.553) zicht op het verschil in brede welvaart tussen mei-juni 2019 en mei-juni 2020.
Figuur 2 laat zien dat de percentages van mensen die in 2019 over een lage en hoge brede welvaart beschikken nauwelijks afwijken van de percentages van dit jaar. Afhankelijk van de exacte rekenmethode ligt de brede welvaart gemiddeld genomen 0,2 tot 0,5 procentpunt lager ten opzichte van vorig jaar[2]. De brede welvaart wijkt daarmee dit jaar vooralsnog niet tot nauwelijks significant af van vorig jaar. We zien hierbij bovendien nauwelijks verschillen tussen bevolkingsgroepen. Zo zijn lager opgeleiden in hun algehele brede welvaart vooralsnog niet harder geraakt dan hoger opgeleiden, zijn mensen met een flexibel contract niet harder geraakt dan mensen met een vast contract en zijn ouderen niet harder geraakt dan jongeren.
Hoewel we geen verschillen zien in de welvaartsontwikkeling, bestaan er tussen bevolkingsgroepen wel grote verschillen in de niveaus van hun welvaart (figuur 3). Dat is dit jaar niet anders dan vorig jaar. Mensen met een hoger-onderwijsdiploma (universiteit of hogeschool) beschikken doorgaans over een aanzienlijk grotere brede welvaart dan mensen zonder hoger-onderwijsdiploma. En mensen met een vast arbeidscontract en ondernemers beschikken over aanzienlijk meer brede welvaart dan mensen met een flexibel arbeidscontract; die laatste beschikken op hun beurt weer over meer brede welvaart dan mensen die werkloos zijn.
Tot slot bestaan er verschillen in brede welvaart tussen mensen van verschillende leeftijden: jongvolwassenen tot 31 jaar en ouderen vanaf 68 jaar beschikken over het algemeen over meer brede welvaart dan de groep van 31 tot 68 jaar oud. Deze verschillen tussen bevolkingsgroepen houden ook stand zodra we in onze analyses rekening houden met andere kenmerken van mensen zoals geslacht, de aanwezigheid van gezondheidsbeperkingen, persoonlijkheid en gemoedstoestand. Hoewel dus de ene bevolkingsgroep door de coronacrisis niet harder is geraakt dan de andere, is de ene groep – ook tijdens de coronacrisis –nog steeds welvarender dan de andere.
De eerste scheurtjes in brede welvaart worden zichtbaar in onze sociale contacten, huisvesting en ons subjectief welzijn
De algehele brede welvaart is tot nu toe nauwelijks gedaald, maar we zien wel ontwikkelingen op de onderliggende dimensies van brede welvaart. Op ten minste drie dimensies van brede welvaart zijn we er gemiddeld genomen het afgelopen jaar op achteruit gegaan (figuur 4).
De grootste afname zien we optreden bij het subjectieve welzijn van mensen: 29 procent van de respondenten geeft zichzelf hierbij een lagere score dan vorig jaar ten opzichte van 23 procent dat zichzelf een hogere score geeft en 48 procent dat zichzelf dezelfde score geeft als vorig jaar. Daarmee heeft er een significante achteruitgang opgetreden in het subjectieve welzijn van mensen. Op een schaal van 1 tot 7 geven op dit moment bovendien aanmerkelijk minder mensen (58,3 procent) zichzelf een 6 of een 7 op de vraag of ze daadwerkelijk gelukkig zijn dan vorig jaar (60,5 procent). Niet alleen is het subjectieve welzijn van mensen daarmee over het algemeen achteruit gegaan, het heeft er ook voor gezorgd dat het aandeel mensen dat op dit moment gelukkig is wezenlijk lager ligt dan vorig jaar.
Ook op het gebied van huisvesting zijn we er het afgelopen jaar significant op achteruit gegaan: 28 procent van de respondenten geeft zichzelf een lagere score dan vorig jaar ten opzichte van 24 procent van de respondenten die zichzelf een hoger score geeft dan vorig jaar en 52 procent die dezelfde score geeft. Dit vertaalt zich nog niet direct in een wezenlijke daling in het aandeel mensen dat aangeeft in een geschikte woning te leven: van de respondenten die zowel dit jaar als vorig jaar aan de enquête deelnamen, gaf vorig jaar 70 procent op een schaal van 1 tot 7 aan een 6 of een 7 te scoren en dit jaar 69 procent. Deze geringe daling van 1 procentpunt betekent vooral dat ongeveer evenveel mensen nog steeds over een voldoende geschikte woning beschikken. Maar zij laat onverlet dat mensen er het afgelopen jaar vooral op achteruit zijn gegaan in hun ervaren huisvesting. Onduidelijk is in hoeverre deze achteruitgang kan worden toegeschreven aan de coronacrisis. Enerzijds zien we los van 2019 al langer een daling in woontevredenheid onder Nederlanders. Anderzijds kan de coronacrisis deze daling zeker hebben versterkt. Bijvoorbeeld doordat het belang van de woning waarin mensen leven is toegenomen aangezien ze meer thuiswerken dan voorheen en er bovendien lange tijd beperktere mogelijkheden zijn geweest om buiten de deur te ontspannen.
Tot slot zijn mensen er significant op achteruit gegaan waar het gaat om het onderhouden van sociale contacten: 31 procent van de respondenten geeft aan er op achteruit te zijn gegaan ten opzichte van 27 procent van de respondenten die er op vooruit is gegaan. Per saldo betekent dit dat het percentage mensen dat zichzelf op een schaal van 1 tot 7 een 6 of een 7 geeft op de vraag in hoeverre ze daadwerkelijk toereikende sociale relaties met anderen onderhouden, met 0,7 procentpunt niet wezenlijk is gedaald (van 51,2 procent in 2019 naar 50,5 procent in 2020). Daarmee vinden de meeste Nederlanders het op dit moment nog steeds voldoende mogelijk om sociale contacten te onderhouden, maar zien we wel een significante achteruitgang in de mate waarin mensen hiertoe in staat zijn. De beperktere mogelijkheden om vrienden en familie fysiek te ontmoeten, spelen hierbij zeer waarschijnlijk een rol, zonder dat deze hebben geleid tot een absolute beperking om contact te blijven onderhouden met familie en vrienden.
Brede welvaart wordt vooralsnog overeind gehouden doordat meer mensen over voldoende inkomen beschikken
Opvallend is dat vooralsnog meer mensen dan vorig jaar aangeven over voldoende inkomen te beschikken: 55,9 procent van de respondenten geeft dit jaar op een schaal van 1 tot 7 aan een 6 of hoger te scoren op de vraag in hoeverre ze over voldoende inkomen beschikken, ten opzichte van 52,7 procent van dezelfde respondenten vorig jaar. In plaats van erop achteruit te zijn gegaan, is duidelijk dat in 2020 meer mensen over voldoende inkomen beschikken dan in 2019.
Let wel, het feit dat ten opzichte van vorig jaar een groter aandeel van de bevolking aangeeft over voldoende inkomen te beschikken, betekent niet dat we met de coronacrisis méér zijn gaan verdienen. Hoewel het overgrote merendeel van de mensen vooralsnog geen inkomensverandering heeft ervaren ten opzichte van vorig jaar (circa 80 procent), zijn er aanzienlijk meer mensen in inkomen op achteruit gegaan (circa 14 procent) dan dat er mensen in inkomen op vooruit zijn gegaan (circa 6 procent). Maar ongeveer 84 procent van de mensen die er het afgelopen jaar in inkomen op achteruit zijn gegaan, geeft niet aan dat zij nu over onvoldoende inkomen beschikken. Inkomensverlies heeft met andere woorden bij veel mensen vooralsnog niet geleid tot onvoldoende inkomen.
Conclusie en implicaties
Buiten haar impact op de volksgezondheid en de economie laat de coronacrisis ook elders in de samenleving haar sporen na. Vooralsnog leidt dit gelukkig nog maar tot een beperkte daling van de algehele brede welvaart. Maar dit neemt niet weg dat de gevolgen van de coronacrisis voor specifieke welvaartsdimensies nu al zichtbaar lijken te worden. Op de vlakken van sociale contacten, huisvesting en subjectief welzijn is onze welvaart, licht maar statistisch significant, afgenomen. Dat de algehele brede welvaart toch nog maar nauwelijks is afgenomen, komt vooral doordat meer mensen over voldoende inkomen beschikken dan vorig jaar. Dat betekent ook dat als de werkloosheid in de toekomst verder toeneemt, ook de inkomens verder zullen worden geraakt. Daardoor beschikken mogelijk ook minder mensen op termijn over voldoende inkomen dan nu het geval is.
Uiteraard vormen de hier gepresenteerde cijfers slechts een momentopname van de staat en ontwikkeling van de brede welvaart in ons land. Dat het effect van de coronacrisis op de algehele brede welvaart op dit moment nog relatief klein is, betekent dan ook niet dat de impact van de coronacrisis in de toekomst niet nog groter kan worden. Sterker nog, van de vorige economische crisis weten we dat deze de brede welvaart pas veel later heeft geraakt dan het bruto binnenlands product. Dit kwam toen vooral ook door een afname in inkomen en baanzekerheid, maar zou binnen de huidige crisis nog verder kunnen worden versterkt door een achteruitgang in subjectief welzijn, huisvesting en sociale contacten. Laat dit dan ook meteen een les zijn voor de aanpak van de huidige coronacrisis: vergeet naast de volksgezondheid en economie ook de andere onderdelen van onze welvaart niet. Temeer, omdat daarin nu al de eerste scheurtjes zichtbaar worden.
Neem voor meer informatie over dit onderzoek contact op met Rob Doornbos.
Bron: Rabobank, 30.07.2020
Voetnoten
[1] De enquêtes die we in mei- juni 2019 en in mei-juni 2020 door onderzoeksbureau Motivaction hebben laten afnemen onder Nederlanders is representatief naar geslacht, leeftijdsklasse, opleidingsniveau en provincie. In 2019 ging het daarbij om 10.138 respondenten; in 2020 om 11.031 respondenten; 5.553 respondenten hebben zowel in 2019 als in 2020 deelgenomen aan de enquête. De hier gepresenteerde cijfers hebben betrekking op deze laatste groep.
In beide enquêtes hebben we naast vragen die ingaan op verschillende sociaal-demografische kenmerken van respondenten twee typen vragen gesteld die aan de hand van het capabilities-raamwerk van Sen (1999) en Nussbaum (2011) ingaan op de (ervaren) brede welvaart van respondenten. Eén type vraag ging daarbij over de mogelijkheden die respondenten ervaren (ook wel capabilities genoemd); het andere type vraag ging in op de mate waarin respondenten deze mogelijkheden daadwerkelijk hebben weten te bewerkstelligen (ook wel functionings genoemd).
We hanteren hierbij het raamwerk van brede welvaart bestaande uit elf dimensies, zoals dat ook binnen het Better Life Initiative van de OESO wordt voorgestaan (Boarini & Mira D’Ercole, 2013; Van Bavel et al., 2019). Dit betekent dat we zowel voor capabilities als voor functionings steeds elf vragen hebben gesteld om de elf dimensies van brede welvaart te kunnen meten. De hier gepresenteerde cijfers hebben betrekking op die laatste typen vragen (functionings); met andere woorden in hoeverre mensen er daadwerkelijk in slagen (i) een gelukkig leven te leiden (dimensie subjectief welzijn); (ii) in veiligheid te leven zonder last te hebben van fysiek en geestelijk geweld (veiligheid); (iii) training of onderwijs te volgen of andere activiteiten te ondernemen die bijdragen aan persoonlijke ontwikkeling (persoonlijke ontwikkeling); (iv) in een geschikte woning te wonen (huisvesting); (v) in een schoon milieu te leven (milieu); (vi) gezond te zijn (gezondheid); (vii) jezelf van voldoende inkomen te voorzien (inkomen); (viii) verzekerd te zijn van een baan (baanzekerheid); (ix) werk- en privé-activiteiten in balans te hebben (werk-privébalans); (x) bevredigende sociale relaties met onderen te onderhouden; en (xi) invloed uit te oefenen op hoe je leefomgeving er uitziet (maatschappelijke betrokkenheid).
[2] Indicatoren die bestaan uit verschillende onderliggende dimensies en variabelen kunnen op verschillende manieren worden samengesteld (JRC/OECD, 2008). Een van de uitdagingen hierbij is om tot een juiste wegingsstructuur te komen waarmee de verschillende dimensies en variabelen kunnen worden opgeteld tot één index (Decancq & Lugo, 2013). Hierbij is niet zomaar één weegmethode de beste, waardoor er verschillen kunnen ontstaan in uitkomsten van analyses waarin gebruik wordt gemaakt van verschillende weegmethoden. In figuur 2 en 3 rapporteren we steeds resultaten waarbij gebruik is gemaakt van een gelijke (nominale) weging van onderliggende dimensies/variabelen. Tegelijkertijd zijn we binnen onze analyses nagegaan of de keuze van weegmethoden uitmaakt voor de onderzoeksuitkomsten. Naast de weging op basis van gelijke nominale gewichten hebben we daarom analyses verricht gebruikmakend van gelijke effectieve gewichten (Paruolo et al., 2013); weging op basis van het belang dat respondenten hebben aangegeven te hechten aan de verschillende welvaartsdimensies uitgedrukt in een cijfer van 0 tot 10; en weging op basis van het belang dat respondenten hebben aangegeven te hechten aan de verschillende welvaartsdimensies waarbij ze 110 punten hebben verdeeld over de elf welvaartsdimensies (budgetallocatiemethode). De daling in brede welvaart tussen 2019 en 2020 is vergelijkbaar voor de verschillende weegmethodes (0,2 tot 0,5 procentpunt daling) en alleen wanneer we gebruik maken van de budgetallocatiemethode significant (p<0,1).
Literatuur
Van Bavel, B.; Hardeman, S.; en Rijpma, R. (2019). Vervolgstappen voor integrale welvaartsmeting. Economisch Statistische Berichten, 104(4772S): 22-25.
Boarini, R. en M. Mira D’Ercole (2013) Going beyond GDP: an OECD perspective. Fiscal Studies, 34(3), 289–314.
Decancq, K., & Lugo, M. A. (2013). Weights in multidimensional indices of wellbeing: An overview. Econometric Reviews, 32(1), 7-34.
Joint Research Centre-European Commission & OECD. (2008). Handbook on constructing composite indicators: methodology and user guide. Parijs: OECD publishing.
Nussbaum, Martha (2011). Creating capabilities: the human development approach. Cambridge, Massachusetts: The Belknap Press of Harvard University Press.
Joint Research Centre van de Europese Commisie en OECD (2007). Handbook on constructing composite in-dicators: Methodology and user guide. Parijs: OECD.
Paruolo, P., Saisana, M., & Saltelli, A. (2013). Ratings and rankings: voodoo or science?. Journal of the Royal Statistical Society: Series A (Statistics in Society), 176(3), 609-634.
Sen, A. (1998) Development as Freedom. Oxford: Oxford University Press